What’s in a name?
Definities kunnen verschillen, afhankelijk van het gebruikte testprotocol (zie Deel 2). Met name voor veldtesten zullen sommige inspanningsfysiologen opteren voor een opklimmende test met 4 lange trappen (vb. 4 x 1600m lopen, progressief per 1600m met de laatste 1600m voluit), gevolgd door nog eens een korter interval aan maximale intensiteit (vb. 400m voluit). De ‘maximale lactaatwaarde’ zou dan gedefinieerd kunnen worden als de hoogste lactaatconcentratie die in de minuten na dat korte interval opgetekend wordt (deze waarde zal meestal hoger liggen dan na de laatste 1600m).
Een dergelijke bijkomende meting (cfr. kort interval) bemoeilijkt m.i. echter de interpretatie van de test. Ik opteer daarom, overigens samen met vele anderen, voor een eenvoudiger testprotocol en lactaatcurve (in het voorgaande voorbeeld: 4 x 1600m progressief). Less is more. De ‘maximale lactaatwaarde’ of ‘eindverzuring’ is simpelweg de hoogste waarde die onmiddellijk na de laatste herhaling of belastingsstap geregistreerd wordt. In geval van een labotest op de fiets is dit dus de lactaatwaarde die onmiddellijk na het stopzetten van de inspanning gemeten wordt.
De lactaatconcentratie in het bloed stijgt in mijn ervaring zelden of nooit nog in de daaropvolgende minuten, laat staan betekenisvol. Wanneer de sportbeoefenaar in beweging blijft (rondwandelen na een looptest of uitfietsen na een fietstest), hetgeen overigens aanbevelenswaardig is om te voorkomen dat het bloed in de benen zakt en de sportbeoefenaar draaierig wordt, zal het gevormde lactaat trouwens snel terug verwerkt worden en het gehalte in het bloed zakken.
Addertje onder het gras.
Enige voorzichtigheid is echter nog geboden bij het aflezen van het cijfertje dat op de lactaatmeter verschijnt. Net zoals het cruciaal is om te weten of je weegschaal in ponden of in kilo’s meet, hoor je te weten welke chemische reactie in je lactaatmeter aangewend wordt om de lactaatconcentratie te bepalen. In illo tempore moest men grote capillairen bloed aftappen om die dan vervolgens in een onhandige bak van een labotoestel ter analyse te plaatsen. Dergelijke toestellen werk(t)en – ze worden nog steeds gebruikt in o.a. ziekenhuizen – op een andere manier dan de nieuwere generaties draagbare toestelletjes en genereren dus ook andere lactaatwaarden. Het probleem is dat zelfs de verdelers van de kleine metertjes vaak niet weten of hun toestelletje ‘gehemolyseerde’ of ‘niet-gehemolyseerde’ waarden genereert. ‘Hemo-lyse’ wil zeggen dat de rode bloedcellen geschonden worden tijdens de chemische reactie om de lactaatconcentratie te bepalen, en dit is niet zonder belang, want het genereert ‘vals hoge’ lactaatwaarden. Van vb. de Lactate Pro 2 (Arkray) weten we dat dit het geval is, net als bij de Lactate Scout. En daar houdt het nog niet op: uit vergelijking van beide toestellen tijdens mijn workshops weten we dat de Lactate Scout systematisch (en betekenisvolle) lagere ‘maximale lactaatwaarden’ genereert dan de Lactate Pro 2. Opdat een trainer de testresultaten van zijn poulain juist zou kunnen interpreteren is de vermelding van het type toestel op het testverslag dus geen onbelangrijk detail !
Kortom, je hebt verschillende soorten weegschalen en je hoort niet alleen te weten of ze wegen in ponden dan wel in kilo’s maar ook hoe ‘betrouwbaar’ (zie Deel 3) ze daarin dan zijn. Als de snelheidsmeter in je auto een systematische onderschatting geeft van de reële snelheid, dan ga je waarschijnlijk vaak geflitst worden. En op sportief vlak ga je liever ook niet uit de bocht…
Gezondheid
Alleen al vanuit gezondheidsstandpunt is het belangrijk dat je voldoende kan verzuren tijdens (maximale) inspanning. Als je goed (uithoudings)getraind bent zet je dus een test neer waarvan de lactaatcurve relatief lang vlak blijft (zie Deel 3) maar die op het einde ook ‘voldoende’ stijgt.
We zien vooral niet graag (niet-gehemolyseerde) lactaatwaarden die lager zijn dan 6 mmol/L: dergelijke waarden zijn veeleer ‘pathologisch’ dan ‘fysiologisch’, en wijzen op vermoeidheid, vb. door te veel training, te eenzijdige training, te vaak te intensief trainen, maar ook door onvoldoende (nacht)rust en zelfs mentale stressoren. Als je goed uitgerust bent (‘fris zit’, zoals ze in de sport zeggen), ga je beter ‘in het rood’ kunnen gaan.
We brengen daarmee de balans tussen belasting en belastbaarheid in kaart, d.i. de basis voor een goede gezondheid en bij uitbreiding prestaties. Wie vermoeid is, zal niet alleen gemakkelijker ziek worden maar ook onder zijn mogelijkheden presteren op wedstrijden. Zoals trendy is bij heel wat managers, is 15 uur per week trainen in aanloop naar een volledige triatlon, in combinatie met heel wat professionele verantwoordelijkheden en soms nog enkele kleine kinderen in huis, spelen met vuur (ook op relationeel vlak).
Als niet alleen de maximale lactaatwaarde maar ook de maximale hartslag buiten verwachting laag ligt, dan is dat de handtekening van ‘overtraining’. Tijdelijk minder trainen zal dan het enige juiste advies zijn van de inspannings- of in casu ONTspanningsfysioloog.
Hoewel de eindverzuring veeleer te laag dan te hoog kan zijn, verraadt een relatief hoge eindverzuring in combinatie met een matige basisconditie (relatief laag gelegen lactaatdrempels) ook vaak de ‘weekend warrior’, zoals de ‘wielerterroristen’, die hun stalen ros slechts 1 of 2 x per week van stal halen om dan inspanningen te leveren waarvoor ze eigenlijk niet getraind zijn.
De lactaatcurves van Paula Radcliffe, die sinds 2003 het fenomenale wereldrecord op de marathon op haar naam heeft staan. Merk de extreem lage maximale lactaatwaarden op: misschien beschikt zij over een 'pathologische' eigenschap die een voordeel opleverde in haar sport, en haar in staat stelde om een buitenaards record neer te zetten. De uitzondering die de regel bevestigt, zoveel is bijna zeker.
Prestaties
Voor competitieve sportbeoefenaars is de maximale lactaatwaarde van bijkomende betekenis om er te kunnen staan op het moment dat ze er willen staan. De prestatie van een 400- of 800m-loper valt of staat zelfs met de mate waarin die kan verzuren: hoe méér hoe beter. Hetzelfde geldt voor de meeste (korte) zwemnummers. Voor een marathonloper is dat, tot op zekere hoogte dus, bijna omgekeerd. Een succesvolle mountainbiker of wielrenner moet over een lactaatprofiel beschikken dat ergens tussenin ligt. Het goede nieuws is dus dat je door ‘gerichte’ training de lactaataanmaak kan beïnvloeden: door het juiste soort van intervaltraining op het juiste moment van het seizoen kan je als het ware de conditie 'finetunen'. ‘Pieken’ is misschien géén rocket science (er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden), maar zeker geen kunst, hoogstens een mix van ervaring, trainingsleer en fysiologische kennis.
Dit alles maakt dat één of twee testen per jaar, ten laatste 3 maanden voor het gewenste piekmoment (zie Deel 2), geen overbodige luxe is voor iemand die zo weinig mogelijk aan het toeval wil overlaten. Voor mijn betere wielrenners, du- en triatleten, middellange en langeafstandslopers, en trailrunners is de eindverzuring misschien zelfs de belangrijkste parameter van de ganse test. Op basis van welgeteld één cijfer weet ik daarmee of we ‘op schema’ zitten, en of we de voorziene aanpak al dan niet moeten bijsturen.
If you take care of the process, the result will take care of itself. Meestal heb ik d.m.v. dagboeken het trainingsproces goed gevolgd en kom ik voor geen grote verrassingen te staan, maar je weet zo maar nooit. Lactaattesten hebben elk jaar toch weer, bij iedereen, een meerwaarde. Dat kost wat extra centen aan je sportbeoefenaars, maar je helpt hen ermee. De meesten laten zich immers niet begeleiden voor 7 op 10, maar voor boenk erop.
Volgende week sluiten we af met een stukje over het woord dat zeer bewust nog niet gevallen is: trainingszones. Over een week kom je te weten waarom dit nog niet het geval was.
Stay tuned !
Met sportieve groeten,
Karel