23.11.2016
Beste Vrienden,
Functional training is in. Althans de term. Het lijkt wel een vlag die onwaarschijnlijk veel ladingen mag dekken. Als het al één ‘trainingsvorm’ is, dan zo op het eerste gezicht toch geen heel specifieke trainingsvorm. Typ de woorden in in Google Afbeeldingen en je krijgt de meeste bizarre oefeningen te zien (cfr. supra), die veeleer aan circus dan aan realiteit doen denken. Ze lijken hoogstens ‘FUN-ctioneel’, wat op zich ook wel nuttig kan zijn.
Want, what’s in a name? Als je de betekenis van het f-woord gaat opzoeken in het woordenboek dan leer je dat de term slaat op iets ‘met een bepaald doel’ of ‘nuttig’ is. Afgaande op de oefeningen die je in de sportwereld onder die noemer tegenkomt, kom ik tot een volgende classificatie van ‘functionele oefeningen’:
M.i. kan er dus eerst en vooral een onderscheid gemaakt worden tussen oefeningen die ofwel vooral gericht zijn op het dagelijkse leven ofwel op het leveren van sportprestaties. Binnen deze twee categorieën kan er dan nog verder gedifferentieerd worden tussen oefeningen die rechtstreeks nuttig zijn en oefeningen die veeleer een onrechtstreekse ‘functie’ hebben. Hoe groter de gelijkenis in het spierwerk en de houding, hoe méér transfer je kan verwachten van de ‘functionele oefening’ op de (ADL- of sport)specifieke prestatie. Als een zwemmer dus de arm- of rompspieren kan trainen in de horizontale houding, dan is dat functioneler dan in stand. Er is m.i. wel een gigantisch grote schemerzone tussen wat rechtstreeks en onrechtstreeks zinvol kan zijn. Als een zwemmer beter wil kunnen zwemmen, dan zal hij vooral moeten zwemmen. Zwemmen doe je, net als nagenoeg elke andere sport, met je lichaam, niet met één of ander lichaamsdeel, laat staan één of andere spier. Wat niet wil zeggen dat elke geïsoleerde of minder geïsoleerde krachtoefening kan bijdragen aan de zwemprestatie.
We doen op training echter ook tal van oefeningen met opzet omdat ze complementair zijn aan de (sport)specifieke bewegingen. Schouderletsels bij volleyballers zijn een gekend voorbeeld van onevenwicht tussen 2 spiergroepen met tegenovergestelde ‘functie’; door repetitieve, eenzijdige training ontstaan klachten en je wil dus met name de antagonisten optrainen om te kunnen blijven volleyballen. Om een deftig spiercorset te ontwikkelen rondom bijvoorbeeld de schouder zal het ook nuttig zijn om wat zwaardere krachtoefeningen, vb. een shoulder press, die op het eerste gezicht niet veel met volleybal van doen hebben, uit de kast te halen. Ik vraag me ook nog steeds luidop af of krachttraining ‘in zaal’ voor een wielrenner echt wel zo zinvol is. (Een trapfrequentie van 90 omwentelingen per minuut wil zeggen dat je alleen al op 1 minuut 90 single leg squats uitvoert, méér dan je ooit tijdens 1 fitness-sessie haalt.) Toch ben ik voorstander van krachttraining voor wielrenners in de winter, al was het maar om te voorkomen dat ze het fietsen beu zijn tegen dat de specifieke voorbereidingsperiode in de lente begint. Volgens de wet van de specificiteit is het m.i. namelijk heel functioneel om soms zeer a-specifiek te trainen !
We komen dus uit op een veelheid van oefeningen, met 3 grote gemeenschappelijke kenmerken: evenwicht (balans) of stabiliteit (belangrijk voor zowat alle activiteit), kracht (van zeer licht tot zeer zwaar), coördinatie of innervatie (van verschillende spieren en tussen verschillende spieren en spiergroepen). Hoe groter de evenwichtscomponent hoe kleiner de krachtcomponent meestal, en vice versa. Er is dus een continuüm van zeer lichte evenwichtsoefeningen over stabilisatie-oefeningen tot ‘echte’ krachttraining. (Ik besef dat er ook fans zijn van (het woord) ‘houdingstraining’; die kan je als basis of ondersteuning zien voor ‘bewegingen’.)
Hoe je het echter ook draait of keert – en dat gaat geen enkele specialist ontkennen – is een zekere (en liefst logische) opbouw van de oefenstof nodig. Méér zelfs, effectiviteit valt of staat met een goede ‘fasering’ of ‘periodisering’ – en juist dat is een reden om een specialist gaan op te zoeken. Waarom een specialist een specialist is. Waarom fancy filmpjes op YouTube maar een klein deeltje van het verhaal vertellen. Waarom ‘wat’ verschilt van 'wanneer'.
Met sportieve groeten,
Karel
#TrainHardButSmart
#KnowYourWhy
Functional training is in. Althans de term. Het lijkt wel een vlag die onwaarschijnlijk veel ladingen mag dekken. Als het al één ‘trainingsvorm’ is, dan zo op het eerste gezicht toch geen heel specifieke trainingsvorm. Typ de woorden in in Google Afbeeldingen en je krijgt de meeste bizarre oefeningen te zien (cfr. supra), die veeleer aan circus dan aan realiteit doen denken. Ze lijken hoogstens ‘FUN-ctioneel’, wat op zich ook wel nuttig kan zijn.
Want, what’s in a name? Als je de betekenis van het f-woord gaat opzoeken in het woordenboek dan leer je dat de term slaat op iets ‘met een bepaald doel’ of ‘nuttig’ is. Afgaande op de oefeningen die je in de sportwereld onder die noemer tegenkomt, kom ik tot een volgende classificatie van ‘functionele oefeningen’:
M.i. kan er dus eerst en vooral een onderscheid gemaakt worden tussen oefeningen die ofwel vooral gericht zijn op het dagelijkse leven ofwel op het leveren van sportprestaties. Binnen deze twee categorieën kan er dan nog verder gedifferentieerd worden tussen oefeningen die rechtstreeks nuttig zijn en oefeningen die veeleer een onrechtstreekse ‘functie’ hebben. Hoe groter de gelijkenis in het spierwerk en de houding, hoe méér transfer je kan verwachten van de ‘functionele oefening’ op de (ADL- of sport)specifieke prestatie. Als een zwemmer dus de arm- of rompspieren kan trainen in de horizontale houding, dan is dat functioneler dan in stand. Er is m.i. wel een gigantisch grote schemerzone tussen wat rechtstreeks en onrechtstreeks zinvol kan zijn. Als een zwemmer beter wil kunnen zwemmen, dan zal hij vooral moeten zwemmen. Zwemmen doe je, net als nagenoeg elke andere sport, met je lichaam, niet met één of ander lichaamsdeel, laat staan één of andere spier. Wat niet wil zeggen dat elke geïsoleerde of minder geïsoleerde krachtoefening kan bijdragen aan de zwemprestatie.
We doen op training echter ook tal van oefeningen met opzet omdat ze complementair zijn aan de (sport)specifieke bewegingen. Schouderletsels bij volleyballers zijn een gekend voorbeeld van onevenwicht tussen 2 spiergroepen met tegenovergestelde ‘functie’; door repetitieve, eenzijdige training ontstaan klachten en je wil dus met name de antagonisten optrainen om te kunnen blijven volleyballen. Om een deftig spiercorset te ontwikkelen rondom bijvoorbeeld de schouder zal het ook nuttig zijn om wat zwaardere krachtoefeningen, vb. een shoulder press, die op het eerste gezicht niet veel met volleybal van doen hebben, uit de kast te halen. Ik vraag me ook nog steeds luidop af of krachttraining ‘in zaal’ voor een wielrenner echt wel zo zinvol is. (Een trapfrequentie van 90 omwentelingen per minuut wil zeggen dat je alleen al op 1 minuut 90 single leg squats uitvoert, méér dan je ooit tijdens 1 fitness-sessie haalt.) Toch ben ik voorstander van krachttraining voor wielrenners in de winter, al was het maar om te voorkomen dat ze het fietsen beu zijn tegen dat de specifieke voorbereidingsperiode in de lente begint. Volgens de wet van de specificiteit is het m.i. namelijk heel functioneel om soms zeer a-specifiek te trainen !
We komen dus uit op een veelheid van oefeningen, met 3 grote gemeenschappelijke kenmerken: evenwicht (balans) of stabiliteit (belangrijk voor zowat alle activiteit), kracht (van zeer licht tot zeer zwaar), coördinatie of innervatie (van verschillende spieren en tussen verschillende spieren en spiergroepen). Hoe groter de evenwichtscomponent hoe kleiner de krachtcomponent meestal, en vice versa. Er is dus een continuüm van zeer lichte evenwichtsoefeningen over stabilisatie-oefeningen tot ‘echte’ krachttraining. (Ik besef dat er ook fans zijn van (het woord) ‘houdingstraining’; die kan je als basis of ondersteuning zien voor ‘bewegingen’.)
Hoe je het echter ook draait of keert – en dat gaat geen enkele specialist ontkennen – is een zekere (en liefst logische) opbouw van de oefenstof nodig. Méér zelfs, effectiviteit valt of staat met een goede ‘fasering’ of ‘periodisering’ – en juist dat is een reden om een specialist gaan op te zoeken. Waarom een specialist een specialist is. Waarom fancy filmpjes op YouTube maar een klein deeltje van het verhaal vertellen. Waarom ‘wat’ verschilt van 'wanneer'.
Met sportieve groeten,
Karel
#TrainHardButSmart
#KnowYourWhy